Overigens zijn de vroeg 19e eeuwse perceelsgrenzen niet zomaar terug te projecteren op middeleeuwse situaties. De verschijnselen die onder
V gegroepeerd zijn en waarin de putten
K, L, M,
O en
R (afb. 55) gelegen zijn, geven daar een voorbeeld van. De putten
M,
O,
P en
R overschrijden alle de grenzen, zodat we wel moeten aannemen dat de verhoudingen eens anders gelegen hebben. Een tweedeling van het blok tussen de putten
K en L door zou zeer voor de hand liggen en wel om de volgende reden: geen enkele put overschrijdt dan een grens, de stortkoker aan de oostzijde van
R komt vrij (de muur oost-west over die put heen èn
put M die door
R heen gebouwd is, zouden dan bij het ontstaan van het middenperceel gemaakt moeten zijn). De onduidelijke muren aan de westrand van het terrein, die niet verder onderzocht konden worden, maar die in combinatie moeilijk te begrijpen zijn, worden van elkaar gescheiden. Tenslotte zijn zowel in
put R en
put L de producten en instrumenten van een maker van pijpaarde beeldjes gevonden, waarover straks meer.
De gebouwen langs de Strosteeg lijken wat forser van karakter. Vooral
huis VI dat op spaarbogen gefundeerd is en dat een enorme beerput
(put H) bezat, die gevuld was met materiaal van de 16e tot de 19e eeuw. Ook hier weer een probleem met de 19e eeuwse perceelsindeling: de ingang van de put ligt op een ander kavel.
Huis VII strekt zich over twee kavels uit, maar heeft een achtermuur die uit één stuk bestaat.
De scheiding tussen VI en VII
[huis VI,
huis VII] is kennelijk al oud: beide muren liggen keurig aan weerszijden van de grens (afb. 56).
Huis VIII dat maar zeer fragmentarisch is waargenomen, moet wat jonger zijn dan
huis VII, omdat het gebruik maakt van de oostmuur van VII.
Aan de hand van de zeer talrijke en interessante vondsten is iets meer mee te delen over het leven van de bewoners, terwijl er ook dateringsgegevens uit te verkrijgen zijn.
Uit
put C is het zegelstempel van Hendrik van Emmerik, priester, te voorschijn gekomen (afb. 57). In 1450 komt in een stadsbrief een Mr. Heynrick van Emmerick, priester, voor (GAU, Bewaarde Archieven, II, 369) en het lijkt niet onmogelijk in hem de voormalige eigenaar van het zegelstempel te zien.
Een eveneens godsdienstige achtergrond, maar dan vermengd met het commerciële, heeft de bewoner van het noordelijke deel van complex
V gehad.
Put R had een rijke, vroeg 15e eeuwse inhoud (afb. 58) waarin een fragment van een pijpaardenbeeld en van gietmallen opvallen.
Put L, die op hetzelfde perceel gelegen zou hebben leverde 31 kleine pijpaarden beeldjes in 4 typen op (afb. 59). De aanwezigheid van de mallen en het ontbreken van ieder verfspoor op de beeldjes duidt erop dat een 15e eeuwse „heyligenbacker' ter plaatse gewerkt en gewoond heeft.
De producten van een andere ambachtsman, nl. een leerbewerker, werden in de kuilen onder complex
V gevonden. Twee bewerkte messcheden (afb. 60) en driekwart van het leerwerk van een paar trippen met een tot nu toe onduidelijk opschrift (afb. 61). Uit dezelfde kuil nog een complete trip met een ander soort bovenstuk (afb. 62). Dat op de modderige wegen van een middeleeuwse stad zulke houten zolen aan te bevelen waren, begrijpen we als we de dunne zool van het laarsje op afb. 63 zien. Overigens is het een nooit afgewerkt exemplaar: de vetergaten zijn nog te klein voor de reeds aangebrachte veter.
LIT: S. Micheels, Onderzoek naar de juistheid der plattegronden van de stad Utrecht vóór 1822, met in het bijzonder de weergave van de Putsteeg. Scriptie T. H. Delft. 1974. Typescript. GAU TA.